Wormen als gangmakers

Wormen en bodemleven

Iedereen heeft wel eens gehoord dat je een bodem ‘open’ en ‘luchtig’ moet houden, want anders gaat het niet goed met je planten. En dat klopt ook. Voor veel bodems geldt “ alle zegen komt van boven”; lucht, mineralen uit verteerde bladeren, (regen)water….en als je de bodem bewerkt dan vermeng je alles goed en hou je je bodem in een goede conditie.

Maar dan ga ik de natuur in. En als ik in de natuur loop, dan vallen me altijd dingen op. Leuke vogels in de lucht, mooie vlinders die uitrusten op planten, hé, plant zus en me zo staat al in bloei of is al uitgebloeid….Soms vallen me juist dingen op die er NIET zijn. Wat er NIET is, dat is een spade, een hark en een schoffel. En toch zijn die natuurgebieden meestal in tip-top conditie. Hoe doet Moeder Natuur dat?

Het antwoord: Wormen. Wormen zijn ongelooflijk belangrijk voor een grond in goede conditie.

De fysisch geografen

In mijn biologie-tijd leerde ik wel wat over het belang van wormen. Maar ‘bodemkennis stond bij de biologen indertijd (1980) in niet zo’n hoog aanzien en mijn docenten vonden dat de minimaalste basiskennis daarover wel genoeg was. Mijn vader, een vakbekwaam hovenier, had wèl geleerd dat een bodem belangrijk was en spoorde me aan daar meer over te leren. Dus ik deed er het vak bodemkunde bij, bij de fysisch geografen ofwel aardrijkskundigen. Dit tot verbijstering van mijn mede-biologen. Waar was dàt nou voor nodig?

Die fysisch geografen vonden de kennis van biologen over bodems ten hemelschrijend laag. Regelmatig hoorde ik verhalen over lachwekkende conclusies die biologen trokken over bodems, gebaseerd op een ontstellend gebrek aan kennis. Bijvoorbeeld dat biologen de conclusie trokken dat er ergens een kalkbodem moest zijn omdat er kalkminnende planten groeiden – terwijl zij wisten dat dat alles te maken had met kalkkunstmest die een boer daar elk jaar strooide. Want zij hadden in de bodem gekeken en geen kalkbodem gezien. Ha, ha.

Diezelfde fysisch geografen konden eigenlijk ook wel eens in de spiegel kijken, want er was één ding waar ze zelf nauwelijks iets van wisten – de rol van het bodemleven in een gezonde bodem, en met name dan van wormen. O, ze wisten wel dat ze een rol speelden in een vruchtbare bodem, maar meer ook niet. Dat was biologie en dus niet zo belangrijk.

De boomverzorgers

Wie helemaal erg waren, waren boomdeskundigen. Ja, bomen hadden wortels en die hadden ze nodig, maar om daarvan meer te weten te komen moet je graven en daar hadden de meeste boomverzorgers een broertje dood aan. Klimmen wilden ze, en snoeien. Niet dat achterlijke graven! Slecht voor je rug.

Maar langzamerhand kwam er, mede dankzij de eerste ecologische boeren, meer oog voor het nut van het bodemleven en dan met name van wormen. Wormen werden ‘cool’. Dus de boomverzorgers organiseerden een kennismiddag naar een wormenkwekerij. Die was oorspronkelijk opgezet voor de vissers, maar begon te ontdekken dat groenmensen ook wormen belangrijk begonnen te vinden.

Die dag was een openbaring. De eigenaar en oprichter was een liefhebber die heel, maar dan ook heel veel wist over wormen.

Typen wormen

Wormen bleken uit drie typen te bestaan. Het eerste type bestaat uit kleine wormen die een beetje roodachtig zijn. Die zitten in de laag afgevallen bladeren en voelen zich daar senang. Ze breken allerlei oud blad en zo af in kleine stukjes, maar verder zijn ze erg honkvast. Ze komen niet ver.

Dan krijg je de iets langere, wat wittige wormen. Die zitten in de bovenste halve meter, maximaal een meter van de grond. Die stukjes blad die door die kleine wormen zijn gemaakt, halen zij van boven en die eten zij op. De poep die ze in de bodem achterlaten is weer prima mest voor de plantjes. Tijdens al dat heen-en-weer gependel maken ze gangen in de bodem. Daar kan dan weer makkelijk lucht door, de bodem in. Alleen als het hard regent, willen die gangen nog wel eens vollopen met water. Dan vluchten de wormen naar boven, anders verzuipen ze. Meeuwen maken daar geniepig gebruik van, door op de grond te trappelen en zo de wormen voor de gek te houden.

De derde categorie die bestaat uit de zogeheten ‘echte’ regenwormen. De grootste wormen die we hier hebben. Lange afstandlopers zijn dat. 1 meter diepte vinden ze een afstandje van niks, ze pendelen regelmatig naar 2 tot 3 meter diepte. Die zijn heel geliefd bij merels. Die eten ze op. Nou geven die dauwwormen zich niet zomaar gewonnen. Ze kunnen hun kop heel plat en breed maken en zich zo in een gang vasthaken. Dan moet die merel heel hard trekken en vaak mislukt dat en kan de worm ontsnappen. Maar door dat plat en breed maken, maken ze nog grotere gangen in de bodem. Nog beter voor de lucht en dus voor de wortels. En voor allerlei bacterien, schimmels, kevertjes, duizendpoten en dergelijke, want die hebben ook zuurstof nodig.

En of dat niet genoeg is, worden die regenwormen ook nog gegeten door mollen. En die maken helemáál hele grote gangen.

Op die manier bewerkt Moeder Natuur de grond. Op haar manier, zonder schep. Met wormen.

Wormen en bodemleven

Gaat moeder natuur ook haar eigen gang in jouw tuin?

Heb je struiken en bomen die te groot worden of elkaar de tuin uit concurreren en weet je niet hoe je ze moet snoeien?

Dan biedt ons (gratis) webinar snoeien de oplossing.

Je kunt je hier opgeven.

Facebook
Pinterest

1 Reactie op “Wormen als gangmakers

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *