Hokjes zijn handig
Heel lang geleden, toen de mensen nog rondtrokken en in holen woonden (en misschien de dieren nog spreken konden, wie weet) begonnen we al met dingen in hokjes te stoppen.
Dingen in hokjes stoppen is knap handig. Denk bijvoorbeeld aan: Planten die je kunt eten en die lekker zijn, planten die je kunt eten en die niet lekker zijn planten waar je ziek van wordt maar niet dood van gaat en planten die je één keer kunt eten waarna je misschien nog net tijd hebt om een leuk plekje uit te zoeken op een begraafplaats. Belangrijke hokjes om te kunnen overleven.
Toen kwamen de oude Grieken. Die deden aan filosofie en om dat beter te kunnen doen, kwamen ze met Regels voor in Hokjes stoppen. Vooral Aristoteles, die lustte er wel pap van. Die stopte dieren en planten ieder in een apart Rijk en binnen die Rijken alles waarvan hij vond dat dat bij elkaar hoorde in een klasse. Dat noemde hij niet zo, hij noemde het ‘Gene’. Die naam gebruiken we nu nog steeds, maar verLatijnst als het woord Genus. Eigenlijk betekent dat gewoon iets als ‘verwant of verwante groep’.
“Die Ficus met lange vruchten die een boom is en flink ingesneden bladeren heeft”
Hoe het werkte was als volgt: Voor Vijg hadden ze het Genus ‘Ficus’ genomen. De vijg in Griekenland noemden ze “De Ficus”. Toen werd er nog een vijgenstruik gevonden en die zag er anders uit. Wat nu? Die noemden ze dan maar “De Ficus met grote, langwerpige vijgen”. De oorspronkelijke Ficus noemden ze nu “De Ficus met de korte, ronde vijgen”.
Dat systeem werkte, maar was erg ingewikkeld. Want ontdekte een andere geleerde nu een vijg met nog langere vijgen, dan moest niet alleen zijn vijgenstruik een naam krijgen, maar moest de naam van de vijgenstruik die vroeger de langste vijgen had óók aangepast worden. Als dat zo een paar keer doorging dan wist niemand meer over welke vijg je het nu precies had. En de namen werden steeds langer.
Linnaeus weet raad
Toen kwam in de 18e eeuw Linnaeus. Daar moeten we vanaf, dacht Linnaeus, dat is te ingewikkeld. Dat Genus, dat houden we, dat is handig. Ficus houden we erin. Maar om te beschrijven welke soort Ficus we hebben, gebruiken we een korte naam die niets te maken heeft met of een vijg lange of korte vijgen heeft. Bijvoorbeeld Ficus carica. Als er dan een nieuwe soort vijg ontdekt wordt hoeven we niet iedere keer nieuwe omschrijvingen te verzinnen.
Dus nu hebben alle plantennamen een groepsnaam (het Genus), bijvoorbeeld Cotoneaster, en een soortsaanduiding, bijvoorbeeld dammeri. Samen vormen ze de soortsnaam. En het Genus schrijf je met een Hoofdletter en de soortsaanduiding met een kleine letter. Duidelijk.
Varianten en kruisingen
Nou is in de natuur niks zwart-wit. Linnaeus wist dat ook. Hij wist dat planten van dezelfde soort er soms anders uit konden zien. Zomaar in het wild. Die heten nu variaties, afgekort var. Zo kent de Zwepenboom, Celtis occidentalis, een variant met een bladrand die helemaal met ‘zaagtandjes’ is bedekt in plaats van voor een deel. Die heet dan Celtis occidentalis var cordata. Cordata is met een kleine letter, let op.
Ook wist Linnaeus dat je sommige soorten met elkaar kunt kruisen en dat je dan soms een nieuwe soort kunt krijgen. Die gaf hij in de naam een X, van kruising. Onze Hollandse linde, die overal in Nederland staat, is er zo een. Die heet Tilia x europaea. Met een kruis in de naam èn europaea nog steeds met een kleine letter.
En nou Cultivars
Nou kunnen wij mensen het niet laten om overal aan te prutsen. Dus ook aan planten. Tuinders uit het heel vroege verleden hadden al ontdekt dat ze door slim te selecteren met bijvoorbeeld appelboompjes, steeds grotere vruchten en opbrengsten konden krijgen. Maar ja, zijn dat nou aparte soorten of niet? Bovendien kwamen er in de natuur al appels voor die sterk op elkaar leken, maar de ene had lichtgroengrijze bladeren en de andere donkergroengrijze bladeren. Of anders de planten met een witgele rand langs de bladeren? Wat moeten we daar mee? Zijn dat nu soorten of niet?
Na veel gekissebis kwamen de geleerden tot de volgende afspraak:
Als een plant ontstaan is doordat tuinders er aan hebben gesleuteld, en komt die niet in de natuur voor, dan is het geen aparte soort en dan noemen we dat een Cultivar. En dat schrijf je met een Hoofdletter, tussen aanhalingstekens.
Dus de Koningslinde, die geplant wordt als er een nieuwe prinses of prins geboren wordt of wordt gekroond tot koning of koningin, heet officieel Tilia x europaea ‘Koningslinde’.
Met varianten of kruisingen kun je variëteit krijgen, maar met Cultivars kweken nog veel meer. Grote, sappige appels: allemaal Cultivars. Bladeren fijn als kant: dikke kans dat dat een cultivar is (en dat hij ‘Laciniata’ heet). Knalgekleurde, grote Dahlias: Allemaal cultivars.
Cultivars zijn vaak klonen.
Die cultivars kreeg je vaak door geduldig stuifmeel van de ene plant op de andere plant doen, met een kwastje, en van de planten die hiervan het resultaat waren de beste planten weer met elkaar te kruisen. En dan net zolang doorgaan totdat je iets moois hebt. Maar ja, als je die weer laat bestuiven door bijen of zo, dan krijg je weer een nieuwe kruising en ben je je mooie Cultivar kwijt, die je met bloed, zweet en tranen hebt ontwikkeld. Dus je maakt er een kloon van, door stekjes te nemen, of afleggers. Die zijn genetisch hetzelfde, dus dan ben je zeker van het resultaat.
Daar zit natuurlijk wel een klein nadeeltje aan. Omdat ze genetisch hetzelfde zijn, zijn ze allemaal precies even gevoelig voor ziekten en plagen. Dus krijgen ze een plaag of een ziekte, dan leggen de meesten het loodje. Dat is toch wel een dingetje…
What’s in a name
Daarom is het goed om van planten die je koopt, te kunnen zien of het een Cultivar is of niet. Helaas hebben mensen geen zin om lange plantennamen te lezen. Dus in plaats van dat ze het hebben over de Tilia x europaea ‘Koningslinde’, kom je regelmatig Tilia ‘Koningslinde’ tegen. Grrrr.
Daarvoor heb ik een tip: Let op de Hoofdletters. Het genus, de Tilia in dit geval, begint altijd met een hoofdletter. Maar begint het woord erachter óók met een hoofdletter…Dan is het een Cultivar. Vaak staan er ook nog aanhalingstekens om die naam, dat maakt het makkelijker.
Zie je achter het Genus een woord met een kleine letter, dan heb je te maken met een echte, wilde soort. Staat er ook nog een x dan is het een kruising, staat er een var dan is het een van nature voorkomende varieteit.
Hokjesdenken? Bij planten een goed idee.
En mocht je nu denken, oooooh, zit dat zó met die ingewikkelde plantennamen, dan is mijn verhaal goed overgekomen.
Zo werkt het ook met tuinieren. Eerst snap je er niets van en vraag je je steeds af, “Maar hoe dan?”
Dan ben je geholpen met een iemand die het je uitlegt, met je meekijkt zodat je het gaat zien en begrijpen.
Onze Persoonlijke en Interactieve Tuinkalender PRO is zo’n product. Gedurende 12 maanden met begeleiding. Geen onzekerheid meer of niet weten wat je met die boom of struik aanmoet. Zoveel mogelijk op ecologische basis, met respect voor de natuur. Maak van jouw tuin je eigen paradijs met vogels, vlinders en bloemen.
Wil jij dit ook?
Dat kan, met onze Persoonlijke en InteractieveTuinkalender PRO.