Mijn vader tuinierde al sinds dat hij een jaar of 13 was en als tuinknechtje bij een hovenier in dienst kwam. Dat was een echte hovenier, niet een opgewaardeerde stratenmaker die er ook wat planten bij doet. Dat moest ook wel, want de werkplaats was Heemstede, waar voor de wat meer gefortuneerde heren de tuin bijgehouden moest worden. En die betaalden weliswaar niet super, maar accepteerden ook geen tweederangs werk.
Enfin, mede door de matige betaling zocht mijn vader zijn heil verderop en kwam terecht bij de gemeente Amsterdam. Daar werd geeist dat hij een opleiding volgde tot vakbekwaam hovenier en dat deed hij dan ook. In 1962 mocht hij zich dan ook vakbekwaam hovenier noemen.
Dat was de Goede Oude Tijd, 1962. De tijd van het Winterklaar maken in oktober. De tijd van het Doodspuiten van alles wat “niet in de tuin thuishoorde”. Onkruid in het gras: de spuit erop. Biljartlakens moesten de gazons wezen en niet anders. Elk voorjaar werden zijn fruitbomen bespoten met gif tegen de fruitmot en vruchtboomcarbolineum tegen schimmelziektes (denk aan schurft). Dat mocht toen nog. Biologisch fruit was het bepaald niet. We aten de appeltjes dan ook niet ongeschild.
Maar toch, maar toch..toen mijn vader nog bij de hovenier werkte, moest hij een keer de planten in de kas bespuiten met nicotine. Dat is hetzelfde spul wat ook in sigaretten zit, maar dan wat geconcentreerder. Dodelijk giftig, als je niet uitkijkt. En hoewel mijn vader redelijk netjes te werk ging, ging het toen bijna fout. Hij had de mazzel dat hij net búiten de kas in elkaar zakte en niet net binnen de kas, want anders had hij het niet oveleefd. Dat zet een mens wel aan het denken.
Inmiddels waren de jaren 70 aangebroken. Aangezet door de tijdgeest en een fanatiek anti-spuiter in het gezin (ik) ging hij toch eens nadenken over of het wel allemaal zo strak moest. En, nieuwsgierig als hij was, bleef hij lezen. Ook over ecologie. Wat hij leerde, probeerde hij uit in zijn tuin.

Het eerste wat eruit ging was het winterklaar maken. Als die bladeren ‘s winters de planten beschermden tegen vorstschade, dan bleven ze mooi tussen de planten liggen. Als de bollen boven de grond kwamen was het vroeg genoeg om dat weg te halen. Dat moest dan met de hand, maar dat vond hij geen probleem. Bovendien konden de wormen veel van het blad verteren. Dan hoefde hij veel minder te bemesten.
Want inmiddels was hij er ook achter gekomen dat je te veel kunt bemesten en dat dan je mooie gras kon verbranden, met als gevolg –arghhh!- kale plekken.
Iets anders wat hij niet vaak deed, was sproeien. Ten eerste omdat dat veel werk was – je moest water uit de sloot oppompen, met een handpomp-, maar ook omdat hij wist dat veel water geven zorgt voor een ‘lui’ wortelgestel, dat niet naar de diepte groeit. Als het dan eens een tijdje echt droog werd en je mocht niet sproeien, dan had je een probleem. Bij planten met een goed wortelgestel kon hij het af met gieteren.
Toen werd de vruchtboomcarbolineum verboden. Tsja. Wat nu? Dan maar natuurlijk bestrijden. Dat wil zeggen, het snoeien fanatiek bijhouden en zorgen dat zijn fruitbomen goed opengesnoeid waren en de wind erin kwam. Dus werd er nu ‘s zomers ook gesnoeid. En verder de zaak in de gaten gehouden en bladeren met schurft meteen weggeplukt. Dan moet je wel weten hoe schurft eruit ziet, maar dat wist hij.
Als laatste stap verdween het gespuit tegen de fruitmot. Hij ging over op feromoonvallen. Dat had hij geleerd bij zijn werk tegen de iepziekte, dat dat werkte. Elk voorjaar kocht hij feromoonvalletjes die hij in de bomen hing. Elke week keek hij ze na. En toen kwam hij erachter dat hij nauwelijks fruitmotten in zijn boomgaard had. Al dat gespuit had dus een stuk minder gekund. Hij had meer last van vraat door wespen en van een bezoek van halsbandparkieten dan van de fruitmot.
In die tijd werd het gazon alleen maar bemest als het er erg lichtgroen uit begon te zien, kreeg het in droge zomers geen water ook al werd het geelbruin van kleur, werd een beetje draadereprijs in het gazon getolereerd en werden planten die ziek werden vervangen door een andere soort. Mezen, mussen, merels en roodborsten kwamen graag in de tuin, er was nu altijd wat eten te vinden. Er fladderden altijd wat vlinders rond. En veel kevertjes. Alles wat niet erg schadelijk was, was nu welkom. Zelfs mollen waren OK –als ze maar van het gazon wegbleven.
Jammer genoeg ging er buiten zijn tuin een tegengestelde beweging aan de gang. De landbouw werd geïndustrialiseerd en de grote verscheidenheid aan vlinders en insekten verdween. Mensen veegden hun bestrating niet meer elke week aan, maar kochten onkruidbestrijdingsmiddelen. Gelukkig is er tegenwoordig een tegenbeweging aan de gang: het roer moet weer om.
Zelf kun je ook die slag maken. Net als mijn vader deed, kun je stukje bij beetje meer ecologisch aan de gang. Bladeren laten liggen. Dode stengels niet afknippen tot in de lente. Achter in de tuin rommelhoekjes maken. Waterton erbij voor droge perioden. Ieder beetje maakt verschil.
Als je denkt: Ik wil wel, maar kan dat nog wel met een mooie tuin? Dan zou ik toch eens onze cursus ‘Zelf je tuin klimaatbestendig en natuurvriendelijk inrichten’ overwegen. Met deze cursus met intensieve begeleiding lukt het vast wel.
Ik zou het leuk vinden als dit blog je heeft geïnspireerd. Zou je dat met mij willen delen?
Geniet je van mijn tuinverhalen en wil je ze iedere week gratis in je mailbox ontvangen?
Druk dan op de knop hieronder, zo simpel is het.
2 reacties
Een mooi verhaal en zo herkenbaar!
Ook ik groeide in de jaren 60 op.
Zag ook mannen met spuiten aan de gang overal. Gelukkig leerde ik veel van mijn moeder die in haar volkstuin nooit gif gebruikte maar bv brandnetel gier en wortels van smeerwortel. Stinken dat het deed maar ze had een prachtige , gezonde tuin. Ik heb haar boek met geschreven weetjes nog wat ik regelmatig inkijk.
Weer heerlijk zo n tuinverhaaltje op de maandagochtend. Ik woon in een omgeving waar allemaal òf nette tuinen zonder één fleurig bolletje in het voorjaar òf verwaarloosde tuinen zijn terwijl mijn tuin wit, paars, blauw en geel wordt van allerlei bolletjes die opkomen. Ik moet wel aan al die groene sprietjes wennen die na de bloei blijven staan. Maar ik vind dat ik goed bezig ben door alles lekker te laten groeien en bloeien.