Twee weken geleden schreef ik een blog over goede schimmels in de tuin. Over mycorrhiza’s die je bomen en struiken helpen. En je gewone planten ook, al is dat tot nog toe minder goed bestudeerd. Maar net als bij ons, heb je in het schimmelrijk niet alleen Brave Hendriken, maar ook Slechteriken. Er zijn er drie soorten die je af en toe in je tuin aan kunt treffen (en waarvan ik een beetje behoorlijke foto’s heb, dat ook natuurlijk) en waarvan je terecht Niet Blij wordt.
De Paarse Korstzwam of Loodglansziekte
Toen ik op mijn 15e eens een beetje goed in de paddestoelen begon te duiken, kwam ik de Paarse Korstzam voor de eerste keer tegen. Wat een mooie paarse kleur had die zwam en wat was hij makkelijk te herkennen! Ja, er stond wel in het boekje dat zijn andere naam Loodglansziekte was en dat het een gevreesde parasiet was op Kersen en Pruimenbomen, maar daar kon ik me toen niet zo veel bij voorstellen. Pas toen ik, werkend in de bomenwereld, mijn collega over een mooie oude Kersenboom hoorde zeggen: “Hij heeft Loodglans. Hij gaat eraan.”, viel het kwartje.
De ziekte komt binnen via snoeiwonden, door schimmelsporen die gewoon door de lucht vliegen en dat doen ze met name in de winter. Langzaam verspreidt de schimmel zich door de boom. Als hij in de bladeren zit, krijgen die een vreemde, grijsblauwe glans: De Loodglans, waar de ziekte naar genoemd is (wel goed kijken). Is de boom aan zijn eindje, dan krijgt de stam paarse korsten. Die strooien rijkelijk sporen rond, op zoek naar het volgende slachtoffer.
Wat kun je eraan doen? Niets! Hopen dat de ziekte niet al te snel gaat. Hoe kun je voorkomen dat je boom ziek wordt? Makkelijk. Nou, relatief makkelijk dan. Niet snoeien in het winterseizoen, ALLEEN in de zomer. Dan geef je de sporen het nakijken. En natuurlijk je gereedschap afvegen met een spirituslap voordat je Pruimen- en Kersenbomen gaat snoeien.
En niet te vergeten: Niet snoeien bij nat weer! Schimmels houden niet van droog, maar wel heel veel van nat.
De Tonderzwam
Mijn vader had op de volkstuin een berkenboom. Een gewone ruwe berk, de Betula pendula, want hij dacht dat die de beste kansen had op die drassige grond van de volkstuin. Hij had hem zelf geplant, in 1963, en de boom was opgegroeid tot een fraai exemplaar. De berk stond een uitgekiende plek, zodat hij het klimaat in het huisje optimaal beheerste. ‘s Winters hadden we goed licht, ‘s zomers hadden we schaduw, die niet te donker was. Helemaal goed. Totdat we aan de onderkant van de stam een bruin-en-wit bultje ontdekten. Uh Oh. De Tonderzwam.
Mijn vader was niet blij, want de Tonderzwam betekende de teloorgang van zijn geliefde berk. En inderdaad, langzaamaan werd de tonderzwam groter. Dat leverde een dilemma op, want de Tonderzwam eet langzaam het hout op, zodat het bruin en bros wordt. De Tonderzwam groeit meestal heel langzaam en je hoeft je de eerste jaren dus geen zorgen te maken. Gevaarlijk is het pas, als je je met deze mededeling in slaap sust. Want op een gegeven moment is het wèl opeens einde oefening. En daar is je boom. Omgedonderd.
De Honingzwam.
Het derde in het rijtje is een echte paddenstoel. Dat wil zeggen eentje met een hoed met een steel. Onder de hoed heeft de steel vaak ook nog een ring, kan het mooier? Het ziet er prachtig uit, zo aan de stamvoet van een boom. Maar wat doet het daar? Proberen de wortels binnen te komen. Zodat hij die kan opvreten en daarna rustig kan beginnen aan het eten van het cambium, de laag cellen die ervoor zorgt dat de boom ieder jaar groeit. Vind je het gek dat de boom dan een raar smoel trekt.
Dus ook het einde van de boom? Nee! Vroeger dacht ik dat als een boom de Honingzwam had, het meteen ‘einde verhaal’ was. Totdat ik op een excursie met de Bomenstichting de beuk voor Amelisweerd zag. En Jørn Copijn, de vader van de boomverzorging, die doodleuk zei dat deze grote, oude beuk 25 jaar geleden rondom in de honingzwammen stond. Iedereen zei in die tijd: “Huppakee! De Zaag erin.” Maar Jørn zei: “Nee, we gaan het proberen. Grond losmaken zodat er lucht bij de wortels komt en bemesten met een biologische meststof met stikstof. Want de boom vecht terug en dit is er een die hij met een beetje hulp de baas kan”. En aldus geschiedde. De beuk stond er florissant bij en de honingzwammen zagen we niet meer.
Dat herstel heb ik later zelf ook nog gezien. Nu niet bij een beuk, maar bij een eik. De boom was een van zijn grote wortels verloren aan de honingzwam en had doodleuk een nieuwe gemaakt, net langs de oude. En zo kan de boom het nog winnen ook. Maar wel met een beetje losse grond aan zijn poten en voldoende mineralen. En die zet….die is aan jou.
Ik zou het leuk vinden als dit blog je heeft geïnspireerd. Zou je dat met mij willen delen?
Geniet je van mijn tuinverhalen en wil je ze iedere week gratis in je mailbox ontvangen?
Druk dan op de knop hieronder, zo simpel is het.